Dat de sector van de grootwarenhuizen en de volledige retailsector zwaar onder druk staat, hoeft geen betoog. Ijverig zien we de sectorspelers queeste voeren richting een nieuw businesmodel. Uiteraard moet de rentabiliteit terug naar een aanvaardbaar niveau. Maar er is veel meer aan de hand.
In gesprek met leidinggevenden binnen de volledige keten (landbouw, voedingsindustrie, retail) ontwaren de auteurs bovenal een onwrikbare wil om de transitie richting Green Deal en ESG hoogdringend én degelijk te realiseren. Topmensen van zowel grootwarenhuizen als voedselproducenten streven activistisch naar bijvoorbeeld een aanbod van voedingswaren die voor zowel eindgebruiker als de producent én gezond, én duurzaam, én betaalbaar zijn. Onder meer door de bevoorradingsketens gevoelig in te korten. Het zet een actieve en urgente zoektocht in gang naar nieuwe productieprocessen en logistieke systemen. Bouwen aan een kwalitatief sterkere voedselketen ten bate van iedereen, impliceert uiteindelijk de actieve betrokkenheid van elke speler. De landbouwsector, de voedselproducenten, de transporteurs en de volledige retail, inclusief de lokale winkels, en last but not least ook de consument staan dus voor een fundamentele ommekeer. Sterk datagedreven doorlichtingen van de volledige sector, uitgevoerd door GraydonCreditsafe samen met retailspecialist Gondola, tonen aan dat nog geen derde van die bedrijven min of meer transitieklaar is.
De beoogde ommekeer vergt investeringen. Bevragingen binnen de food- en retailsectoren wijzen op een transitie-investeringsbehoefte die grofweg neerkomt op 5% van de omzet. Gaan we ervan uit dat de bedrijven binnen die sector die investering financieren uit hun winsten, dan kan minder dan de helft (49,52%) van die ondernemingen die transitie aan. Aanvullend beschikken sommige spelers over een belangrijke pot redundante reserves. Zeg maar de oorlogskas. Wordt die gebruikt, dan kan nog eens 17,11% autonoom de transitie aan. Zonder verdere tussenkomst zal uiteindelijk één derde van die bedrijven in de transitie verzuipen.
Een laissez-faire is hier geen optie. De ‘autonomen’ kunnen de ‘wegvallers’ niet opvangen. Lege rekken en zelfs radicale voedseltekorten zouden dan realiteit kunnen worden. Nogmaals massaal subsidiëren, verhoogt des te meer de hypotheek die we al namen op de toekomst van onze kinderen. Hoog tijd dus om datagedreven - en dus op actuele feiten gebaseerde - scenario’s voor te leggen. Datagedreven scenario’s tonen aan waar mogelijke toekomstgerichte keuzes in uitmonden. De mens die zijn toekomst kiest, wordt zo geruggesteund door weten. Niet door giswerk.
Stel, de sector slaagt erin haar marges met 5% te verhogen en die transitie gericht te sturen. Binnen het huidige concurrentiëel kader is dat ondenkbaar. Bovendien betaalt de consument de rekening. We zien hier de druppel op de hete plaat. Het aantal ondernemingen dat de transitie nu kan betalen uit winstreservering (52,25%) stijgt zelfs niet met 3% .
Een andere piste beslaat de zoektocht naar sterke hefbomen waarbij een minimum aan maatschappelijke kost resulteert in een maximaal transitie-investeringseffect. We verkennen twee scenario’s.
We kennen de aanbeveling vanuit de Europese Commissie met betrekking tot DEBRA (debt equity based reduction allocation). Toch schafte onze overheid recent de vergelijkbare, in 2006 ingevoerde, notionele intrestaftrek af omwille van een besparing van 176 miljoen. Onze recente en diepgaande analyse van de historische data-evolutie ter zake toont echter aan dat per procentpunt aanwas van de notionele intrestaftrek het totale volume eigen vermogen stijgt met 0,672%. Het lijken kleine getallen, maar vrij vertaald betekent dit op Belgisch niveau dat indien we een soort notionele intrestaftrekmaatregel instellen met een aftrek van bijvoorbeeld 5% we een aanwas van het eigen vermogen zullen meten met bijna 20 miljard. Dit terwijl de staat in eerste instantie slechts 250 miljoen inkomsten zou derven. Inderdaad: in eerste instantie, want op termijn moet nieuw eigen vermogen renderen en dus ook nieuwe fiscale inkomsten tot stand brengen. De nieuwe inkomsten herleiden de maatschappelijke kost tot quasi nul. Het hefboomeffect is ronduit spectaculair. Verbinden we de aftrek aan de eis om de nieuw geïnjecteerde vermogens volledig te richten op transitie, dan is de cirkel rond.
In een tweede scenario gaan we ervan uit dat onze overheid via staatswaarborgen - en opnieuw in combinatie met transactiegerichte fiscaliteit - het aangaan van bankleningen stimuleert. Sowieso is niet elk bedrijf in staat zonder meer een lening aan te gaan. Soms is de leencapaciteit al ingevuld. Soms is ze te gering, tout court. Na covid blijken de banken bovendien een stukje reticenter. Komt daarbij dat ze in het kader van de huidige evoluties liever lenen aan ESG-ready bedrijven, dan aan bedrijven die zich op dat vlak nog volledig moeten uitvinden.
Passen we de beide scenario’s van externe financieringsmechanismen samen toe, dan zien we het aantal bedrijven dat de transitie aankan stijgen met 5,22%. Samen zinvolle maatregelen dus, maar nog steeds bijten bijna 25% ondernemingen binnen de Food- en Retailsector in het zand. De investeringsnood die niet autonoom kan worden beslecht, loop op tot 1,4 miljard.
Dan is er ook die andere piste: follow the money.
Binnen de Food- en Retailsector zijn er wel degelijk een aantal bedrijven die dankzij hun winstvolumes de reserves uberhaupt niet moeten aanspreken. Maken ze gebruik van een notioneel-intrest mechanisme, dan kan de overheid hier 540 miljoen extra creëren. Daarnaast vinden we bedrijven met redundante reserves voor een totaal van bijna 11 miljard. Veel van die ‘autonome’ bedrijven hebben zelfs na transitie-investeringen een ruime reserve of een overschot. Het is dus niet ondenkbaar dat we de komende jaren worden geconfronteerd met uitgebreide overnamegolven. Enkele groten vreten de kleintjes op. Maatschappelijk gezien is dat niet wenselijk. Ze leiden tot uniformisering, verschraling van het aanbod, verlies van creativiteit, waarbij België uitermate afhankelijk wordt voor haar voeding, bevoorrading en distributie van internationale spelers. Op termijn verschraalt dit onze economische én maatschappelijke slag- en veerkracht, onze economische resiliëntie en sociale weerbaarheid. En voor onze basisbehoeften worden we afhankelijk van internationale spelers.
Zeker binnen het Green Deal- en ESG-streven - een veelbelovend en duidelijk toekomstgericht Europees project - is net het systemisch denken fundamenteel. Met het hefboomeffect in gedachte, pleiten we ervoor om fiscale regimes uit te werken die bedrijven met redundante reserves stimuleren (niet verplichten) om die gedeeltelijk te transitie-investeren in bedrijven binnen hun logistieke ketens, collega’s zelfs, weliswaar enkel indien de participatiegraad van de participatienemers minoritair blijft. Op die manier steunen de autonomen de afhankelijken. Die worden op hun beurt versterkt en zo ontstaan er nieuwe samenwerkingsverbanden waarbij de creatieve kracht van elk van de leden het geheel fundamenteel versterkt. En omgekeerd.
Op die manier steunen grotere bedrijven startups, innovatie en vooruitgang, binnen het toekomstdenken van de nieuwe consumptie.