Philip Peeters (uitgever en CEO van De Bestuurder) en Jan Alexander (secretaris-generaal van de Belgian Venture Capital & Private Equity Association) bespreken de studie 'Bedrijven in transitie' van GraydonCreditsafe.
Philip Peeters (uitgever en CEO van De Bestuurder) en Jan Alexander (secretaris-generaal van de Belgian Venture Capital & Private Equity Association) bespreken de studie 'Bedrijven in transitie' van GraydonCreditsafe.
Is het een goed idee dat grote ondernemingen financieel bijspringen zodat de kmo’s in hun toeleveringsketen aan hun ESG-verplichtingen kunnen voldoen? Of kan private equity hierin een rol spelen? Uitgever en CEO Philip Peeters van De Bestuurder en secretaris-generaal Jan Alexander van de Belgian Venture Capital & Private Equity Association (BVA) menen van wel, maar het stelt wel bijkomende eisen aan de raad van bestuur, die zijn traditionele rol van compliance en financiële verantwoordelijkheid ziet verschuiven naar risicomanagement, innovatie en duurzaamheid.
Volgens een studie van GraydonCreditsafe staat 16% van de Belgische bedrijven financieel niet sterk genoeg om aan de ESG-vereisten te voldoen. Bij de grote ondernemingen beloopt dat 11,8%, bij de kmo’s liefst 19,9%. Anders gezegd: een op de vijf kmo’s dreigt te sneuvelen op het ESG-veld, wat het economisch weefsel fel kan verarmen
GraydonCreditsafe schuift enkele denkpistes naar voor die kmo’s kunnen helpen om toch over de lat te geraken. Naast de invoering van een notionele intrestaftrek, denkt het ook aan scenario’s waarbij meer kapitaalkrachtige grote ondernemingen kleinere vennootschappen financieel bijspringen. Dat kan door minderheidsparticipaties te nemen in de bedrijven uit hun waardeketting of door samen met andere bedrijven middelen in een pool te stoppen, van waaruit dan collectief participaties genomen kunnen worden.
“Deze coöpetitie of coöperatieve concurrentie zou bedrijven toelaten om kosten en risico’s te delen, terwijl ze maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en een grote impact hebben op duurzaamheid”, erkent Peeters. “Daarbij moeten dan wel duidelijke afspraken worden gemaakt om te voorkomen dat de samenwerkingen tot afhankelijkheid of concurrentienadeel zouden leiden.”
Een samenwerking van grote en kleine bedrijven stelt ook bijkomende eisen aan het ondernemingsbestuur. Peeters: “In de klassieke agency-theorie ligt de focus van het bestuur op de relatie tussen aandeelhouders en management, waarbij compliance en financiële verantwoordelijkheid voorop staan. Bij coöpetitie worden bestuurders meer gestimuleerd om de grenzen van het eigen bedrijf te overstijgen en strategisch samen te werken. Risicomanagement, innovatie en duurzaamheid winnen dan aan belang.”
De transitie gaat gepaard met een verschuiving in het profiel van de ideale bestuurder. “Waar tot nog toe de nadruk op toezicht en ervaring lag, is er in het nieuwe concept vooral behoefte aan flexibele, strategische professionals met diverse achtergronden, vaardigheden en een breed netwerk dat de strategische horizon van het bedrijf verbreedt”, aldus nog Peeters.
Peeters: “Bestuurders hebben als kerntaak om de strategische koers en de continuïteit van een bedrijf te waarborgen. Vandaag worden zij echter geconfronteerd met uitdagingen die het nemen van goed onderbouwde beslissingen bemoeilijken, onder meer door de noodzaak om te voldoen aan de Europese duurzaamheidsdoelstellingen en de vereiste om te kunnen omgaan met geopolitieke risico's. Daarom is het essentieel dat we werken aan een robuust economisch ecosysteem met een sterke eigen identiteit.”
Naast een samenwerking van grote en kleine bedrijven kan ook de ondersteuning door private equity bedrijven helpen om de ESG-eisen te halen, bijvoorbeeld door hen extra middelen ter beschikking te stellen via een kapitaalverhoging. Jan Alexander van BVA: “Of er vanuit private equity nu een meerderheids- of minderheidsbelang wordt genomen, is steeds onlosmakelijk verbonden met het groeiverhaal dat het management wenst te realiseren. ESG of duurzaamheid kan een belangrijk onderdeel uitmaken van dat groeiverhaal, bijvoorbeeld om de ‘license to operate’ van de onderneming veilig te stellen als ze actief is in een waardeketen die volop aan het verduurzamen is en ze als onderdeel van die keten ook inspanningen moet leveren. Maar dan nog zijn dit niet noodzakelijk geïsoleerde ESG-investeringen, maar investeringen in een breder financieel en operationeel kader met een ESG-opportuniteitsinvalshoek. Dit valt allemaal perfect te modelleren en budgetteren als onderdeel van een private-equity-investeringsdossier.”
“Het wordt moeilijker als het gaat om een investering in een onderneming waarvan het ganse bedrijfsmodel niet langer duurzaam is en het gedoemd is om uit te doven omdat het bijvoorbeeld te koolstofintensief is en er geen decarboniseringsopties zijn of omdat het enkel staat of valt met productie in lagelonenlanden of een lange logistieke keten veronderstelt zonder dat er een korte keten-aspect mogelijk is op een rendabele manier. Dit zijn vandaag voor private equity vanuit ESG-perspectief moeilijkere investeringscases”, aldus nog Alexander.
Alexander: “Het toetsen van een investeringsopportuniteit aan ESG-criteria in de fase van een due diligence moet de investeerders in private equity toelaten om het duurzaamheidspotentieel van het bedrijfsmodel correct in te schatten en de maturiteit van de organisatie op dat gebied in kaart te brengen. Het biedt de mogelijkheid om een ‘red flag’-check te combineren met een nulmeting die de investeerder in private equity in staat moet stellen te analyseren hoeveel werk er aan de winkel is tijdens de houdperiode om het bedrijf op vlak van ESG en duurzaamheid op de juiste rails te zetten en/of te houden.”
“Investeerders in private equity worden doorgaans actief betrokken bij het traject van hun portfoliobedrijven. Die betrokkenheid vertaalt zich dan meestal in de aanwezigheid in de raad van bestuur, waar het hun rol is om de juiste vragen te stellen en de juiste klemtonen te leggen met betrekking tot de groei van de onderneming. Niet alleen, op financieel en operationeel vlak, maar zeker ook op vlak van duurzaamheid”, vervolgt Alexander.
Alexander: “Groei op vlak van duurzaamheid overstijgt trouwens de ESG-compliance. Het gaat over de ontwikkeling van een geschikte duurzaamheidsstrategie die compatibel is met het financiële en operationele groeiverhaal dat door de raad van bestuur wordt vastgelegd en door het management van de portfoliobedrijven uitgevoerd moet worden.”
“Als de acties hieromtrent goed worden uitgevoerd – of het nu gaat om een decarboniseringstraject of om de optimalisatie van een beleid om een aantrekkelijk en moderne werkgever met hoge retentie te zijn – zal een degelijk niveau van ESG-compliance hieruit vanzelf voortvloeien. Investeerders in private equity beschikken meestal ook over belangrijke middelen zoals in-house of externe expertise, tools en templates die ze ter beschikking kunnen stellen aan het management van hun bedrijven om hun ESG-strategie en -plannen naar concrete acties om te zetten”, aldus nog Alexander.
Kunnen bedrijven samenwerken om de ESG-drempel te halen? Alexander: “Je merkt dat er momenteel heel weinig drempels zijn tussen de bedrijven, zowel binnen dezelfde sectoren als intersectoraal, om informatie en kennis op het vlak van duurzaamheid uit te wisselen. Kijk maar naar de verschillende platformen en netwerkinitiatieven die er zijn op vlak van de gereedheid voor de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Hiermee is er zeker voldoende vruchtbare grond om op termijn een volgende stap te zetten naar concrete acties in het kader van de transitie.”
“Coöperatieve bedrijfsinvesteringen of collectieve aankopen kunnen zeker schaalvoordelen met zich brengen om de investeringen die in het kader van de transitie nodig zijn haalbaar en realiseerbaar te maken. Het vraagt dan wel een degelijke coördinatie en een gepast overheidskader dat bijvoorbeeld drempels wegneemt die er wel zouden zijn bij een individuele investering of aankoop”, besluit Alexander.
Download hieronder de volledige studie: