In de jaren 80 kwam er, vooral onder Angelsaksische invloed, een mentaliteitswijziging ten aanzien van faillissementen. Vooral op menselijk vlak. Terwijl de gefailleerde vroeger aan de schandpaal werd genageld en zelfs in de gevangenis terechtkwam omdat hij zijn verplichtingen niet nakwam, sprak de faillissementswet van de ‘ongelukkige gefailleerde natuurlijke persoon’. Een faillissement werd meer en meer gezien als het gevolg van ongelukkige omstandigheden.
Het was steeds vaker de schuldeiser – de haai die onverbiddellijk zijn geld wil – die in het oog van de storm terechtkwam. Met het gevolg dat de schuldeiser, die de betaling van zijn vordering ook vaak broodnodig heeft, zijn rechten verloor en geen bescherming meer genoot. Integendeel: de bescherming van de gefailleerde zorgde ervoor dat de schuldeiser met frustraties en kopzorgen achter bleef.
In Europa worden ondertussen veel inspanningen geleverd om ongelukkige gefaillieerden alle kansen te geven om opnieuw te beginnen. Het zogenaamde second chance-principe, tenzij er bewijzen zijn van fraude. Daarnaast zijn er instanties in het leven geroepen, zoals de Kamer voor Ondernemingen in Moeilijkheden, die preventief op zoek gaan naar ondernemingen die dreigen te ontsporen om ze vervolgens bij te sturen. Deze preventieve werkwijze moet de continuïteit van die bedrijven verzekeren, zodat ook de rechten van de schuldeisers gevrijwaard blijven.